Ebed-Melech riep toen dertig man bij elkaar en ging naar de kelder van het magazijn van het koninklijk paleis, waar hij wat versleten kleren en oude lappen haalde. Hij liet deze aan touwen naar Jeremia in de put zakken en zei tegen hem:
‘Stop die kleren en lappen onder uw oksels en haal de touwen eronderdoor.’ Jeremia deed wat hij zei, en zo trokken ze hem uit de put omhoog. Vanaf dat moment verbleef hij weer in het kwartier van de paleiswacht.
Op een dag liet koning Sedekia de profeet Jeremia opnieuw bij zich komen, in het derde poortgebouw van de tempel. Hij zei tegen hem:
‘Ik wil weten of de HEER gesproken heeft. Verzwijg niets voor me.’ ‘Als ik het u vertel,’ antwoordde Jeremia, ‘zult u me laten doden; en als ik u raad geef, zult u toch niet naar me luisteren.’ Maar koning Sedekia zwoer Jeremia in het geheim:
‘Zo waar de HEER, die ons dit leven heeft geschonken, leeft, ik zal u niet doden of uitleveren aan de mannen die u naar het leven staan.’ Toen zei Jeremia:
‘Dit zegt de HEER, de God van de hemelse machten, de God van Israël:
Als u zich overgeeft aan de bevelhebbers van de koning van Babylonië, zult u in leven blijven. Deze stad zal niet in vlammen opgaan en u en uw familie zullen worden gespaard. Maar als u zich niet overgeeft aan de bevelhebbers van de koning van Babylonië, zal deze stad in handen van de Chaldeeën worden gegeven. Ze zullen haar in vlammen doen opgaan en u zult niet aan hen ontkomen.’